Ik weet het nog precies. Ik trof mezelf rood aangelopen, woedend, ziedend aan. Doodmoe ook. Van altijd maar zo geraakt te zijn. Altijd een grote urgentie te voelen om te reageren op alles wat er op mij werd afgevuurd. Tenminste zo voelde dat. Op het diepst van mijn ‘rottigheid’ kwam ik tot het besef dat ik niet langer een pistool bij mij wilde dragen waarvan ‘de ander’ de trekker kon overhalen. Ik was niet vanuit mijn diepste weten aan het creëren, maar aan het reageren. Op alles en iedereen. Bovenal in connectie met de ander, niet in contact met mezelf.
Ik had een schijnbaar fantastisch schild om mij heen gebouwd: prachtige opdrachten, inkomen dat tegen de wanden klotste, mooi huis, geweldige vakanties. Dat werk. Maar oh wat was ik ongelukkig en vaak boos op alles en iedereen. Bovenal op mezelf. Want de diepste stem die niet gehoord mocht worden ging steeds luider roepen. Eerst zachtjes, maar wat ik ten diepste ben liet zich (goddank) niet wegdrukken. Ze liet haar de stem niet smoren. Wilde gehoord worden. Glorieus haar plek innemen. Wilde stralen. In en door mij heen.
Niet vlak daarna maakte ik mijn eerste begeleide reis met behulp van psilocybine (de werkzame stof in truffels en paddenstoelen). Wat mij van die eerste ervaring vooral is bijgebleven is de oorverdovende stilte in mij en wat daaruit voortkomt. Een woordeloos diep weten wat zich vanuit een peilloze intelligentie aan mij presenteerde. Ik kreeg ook fijntjes te zien wat ik in de ‘dagelijkse gekkigheid’ allemaal deed om die wetende stem in mij vooral niet te horen. Wat als ik die stem wel een plek zou geven? Ik was bang om afgewezen te worden, gek gevonden te worden, maar ook doodsbang om afscheid te moeten nemen van dat wat zo comfortabel leek, maar zo niet vervullend was. De ervaring was zo overweldigend dat ik niets anders kon dan mezelf als een steen in de rivier werpen. Over te geven aan de stroom. Mezelf te laten slijpen aan de kracht van de levensstroom. Laagje voor laagje, gekwetstheid voor gekwetstheid, pijnlijke gebeurtenis voor pijnlijke gebeurtenis, pelde ik mezelf af. Soms leek het alsof ik verdronk, maar ik merkte ook dat het langzaam stiller werd in mij. Ik werd een fijnere plek voor mezelf. Ik liet mezelf minder ‘uit mijzelf jagen’.
Ik was (en ben trouwens nog steeds) veel in de natuur en vond daarin een grote leermeester. Niets in de natuur heeft haast. Niets is urgent. Bloei en groei gaan altijd van binnenuit. Dat gaat traag en gestaag. De natuur weet en is.
Als ik tegenwoordig urgentie voel gaan er inmiddels allerlei alarmbellen bij mij af. Is het urgent? En wat is er dan eigenlijk urgent? En waar reageer ik op? Welke behoefte ben ik aan het vervullen? Is die van mij of de ander? Of ben ik op iets aan het reageren? Ik betrapte mezelf er laatst op dat ik steeds minder doe en dat het pad zich vaker vanzelf toont. Er zijn eigenlijk heel weinig dingen echt urgent. Okay laatst kwam ik net op tijd bij het gasfornuis toen een pan dreigde vlam te vatten. Dan is het voelen van urgentie een groot cadeau.
Ik zal mijn leven lang in de rivier liggen, mijn steen is nooit af kan ik zo voelen. Ik hou inmiddels van het slijpen, van het afpellen van de lagen. En die woede. Die voel ik nu bijna nooit meer. Nooit meer gericht naar mezelf of een ander mens in ieder geval. Maar woede kan ik nog steeds voelen. Ziedend kan ik worden over vrouwen in Afghanistan die hun stem wordt afgenomen, het toenemend aantal vrouwen dat slachtoffer is van femicide, het stijgend percentage jongeren dat zich eenzaam voelt. De natuur die ons dagelijks zo liefdevol omarmt, maar die we als mensheid zo verbijsterend slecht eren. In die woede zit een grote scheppingskracht weet ik inmiddels. En die omarm ik met heel veel liefde.